Een verhaaltje over India – Op onze tweede dag in India zouden we afreizen naar Nagapattinam, om daar de oude VOC-begraafplaats, genaamd Karikop, te bezoeken. Het wachten was die dag echter op onze gids en begeleider, die onderweg was naar Chennai, na een bijeenkomst elders in India. Om de tijd nuttig te besteden, bezochten we die ochtend St. Mary’s Cemetery, zeg maar de nieuwe Engelse begraafplaats. De oudste Engelse begraafplaats is in het voormalige Guava Garden, maar daar staan tegenwoordig nog slechts twee monumenten. De meeste grafmonumenten zijn al in de achttiende eeuw overgebracht naar St. Mary’s Church bij Fort St. George. Daar staan en liggen ze verspreid rondom de kerk. De eerste dode op de nieuwe begraafplaats werd in 1763 begraven. Daarmee was er qua tijdsperiode een overlap met de grafmonumenten op de VOC-begraafplaatsen in Pulicat en Nagapattinam en daarom was het ook interessant om deze begraafplaats te bezoeken.

De eerste aanblik was droevig. Tal van beschadigde grafmonumenten op een afgebrande bodem. Sterker nog, we zagen de vlammen en de rook tussen de grafmonumenten omhoog komen. Het bleek het werk van een tweetal studenten ‘Social Studies’. In een gesprekje bleek dat ze de begraafplaats uit eigen beweging schoonmaakten omdat ze iets aan de verwaarloosde staat wilden doen. Hoe goed hun bedoelingen ook zijn, door de drastische methoden om het overdadige groen te verwijderen, raken veel grafmonumenten beschadigd. Niet in de laatste plaats door de hitte van het vuur.

Op de begraafplaats zelf wonen meerdere mensen. Vlakbij de ingang staat een huisje waar een groot gezin woont. Ook op de begraafplaats zagen we, verscholen onder het groen, verschillende mensen bivakkeren. Of ze er permanent wonen of er slechts schuilen tegen de felle zon was niet duidelijk. Of wellicht gebruiken ze de begraafplaats voor andere praktijken. Wat wel duidelijk werd, was dat de begraafplaats nog volop bezocht wordt. Niet zozeer om de doden te bezoeken, hoewel we later ook nog enkele redelijk verse graven zagen nabij de ingang, maar in ieder geval als een soort van openbaar toilet. De lucht was op de meeste plaatsen nauwelijks te harden en de sporen van menselijke ontlasting waren alom aanwezig. Het zou een waarschuwing blijken voor wat we in Nagapattinam aan zouden treffen.

Hoewel zwaar verwaarloosd, zijn er op St. Mary’s tal van bijzondere grafmonumenten te zien en vaak nog in verrassend goede staat. Helaas was slechts het voorste deel van de begraafplaats echt toegankelijk. Hoe verder we de begraafplaats opliepen, hoe wilder het struikgewas en ook zagen we meer en meer honden. Het leek ons verstandig daar vandaan te blijven, ook gezien het waarschijnlijke feit dat er tal van andere gevaarlijke dieren krioelden tussen de grafmonumenten en het groen. Verrassend waren de oorlogsgraven die we linksachter op de begraafplaats aantroffen. Dat deel was te bereiken via één van de weinige paden op de begraafplaats. De twee velden met oorlogsgraven zijn omheind met een dikke haag en afgesloten met een hekwerk. Het is het enige deel van de begraafplaats dat goed onderhouden is. Er liggen 125 slachtoffers uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Een klein deel Indiërs, maar het merendeel afkomstig uit Groot-Brittannië. De meeste graven hebben de kenmerkende grafmonumenten die horen bij een oorlogsgraf, maar er zijn ook andere grafmonumenten. Waarschijnlijk gaat het om grafmonumenten voor slachtoffers die gevallen zijn voor en na de Eerste Wereldoorlog. Helaas was het hekwerk afgesloten en de hitte verzengend, dus begaf ik mij weer richting ingang. Onderweg, niet ver van het pad vond ik nog een tweetal oorlogsgraven, beiden uit de Eerste Wereldoorlog. De eerste was voor Edward Coughlan, lid van de Royal Dublin Fusiliers. De tweede intrigeerde nog meer. Dat graf had een staande steen voor 'Joseph Saul Fletcher, of the S.S. Chupra / Killed by a shell from the German cruiser Emden / Sept. 22nd 1914'. Ik heb nooit geweten dat de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog ook in deze regio aanwezig waren.

Na wat zoekwerk vond ik het achterliggende verhaal: de Duitse kruiser SMS Emden was gestationeerd in het Chinese Tsing-Tau toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Het voer vervolgens uit met de opdracht zoveel mogelijk geallieerde schepen onklaar te maken. In twee maanden tijd wist de bemanning uiteindelijk vijftien koopvaardijschepen, een Russische kruiser en een Franse torpedojager te vernietigen.

In de vroege ochtend van 22 september 1914 verscheen de Emden voor de kust van het toenmalige Madras. Nadat twee olietanks in de haven onder vuur waren genomen, volgde een kort, maar fel spervuur op de omgeving. Slechts tien minuten duurde de aanval, waarbij drie mensen het leven verloren, onder wie Joseph Fletcher, cadet op de SS Chupra. Toen de kustverdediging van Madras de Emden onder vuur nam, koos het schip het ruime sop. Volgens een nieuwsbericht in de Nieuw-Zeelandse Poverty Bay Herald van 3 november 1914 was het opvallend dat de mensen in Madras tijdens de aanval geen beschutting zochten, maar vanaf het strand de aanval gadesloegen.

De exercitie van de Emden duurde niet heel lang. Op 9 november werd de Emden bij de Cocoseilanden, ten zuidwesten van Java, zwaar onder vuur genomen door de Australische kruiser HMAS Sydney. Het schip raakte onherstelbaar beschadigd en de kapitein liet het aan de grond lopen om zoveel mogelijk opvarenden te redden.